Ik volgde in Nederland een opleiding ‘verhalen bij afscheid’ en leerde daar de techniek om een metaforisch verhaal te schrijven. Sommige boodschappen kan je niet zomaar letterlijk brengen. En toch zijn ze belangrijk om te delen. Om gevoelens onder woorden te brengen en te erkennen. In dit geval voor de nabestaanden. Ook in andere ceremonies dan die bij een uitvaart, geeft dit de kans om moeilijke thema’s te verwoorden.
Ik deel hier het verhaal dat ik schreef over een trotse man die zijn dochter en kleinkinderen heel graag zag, maar dat moeilijk kon tonen. Hij kreeg als kind te maken met een groot verlies dat geen plek kreeg. Hij was gesloten en toonde niet makkelijk affiniteit. Hij maakte in zijn leven flink carrière en hield van status en aanzien. Aan derden vertelde hij hoe trots hij was op zijn dochter en kleinkinderen, aan henzelf nooit. De dochter wilde haar vader graag eren, maar worstelde ook met de pijn van gemiste nabijheid. Ze wilde de dingen niet mooier voorstellen dan ze zijn. Dat vormde de basis voor dit verhaal, waarin ik als metafoor een pauw gebruikte.
De beschermende groene pauw
Ik wil jullie een verhaal vertellen over een groene pauw. Weten jullie wat er zo bijzonder is aan groene pauwen? Ze blijven lang bij mekaar. Ze vormen als het ware een gezinnetje. De vrouwtjespauw broedt haar eitjes uit en blijft daarna nog lang voor haar kuikens zorgen. Ook de haan blijft bij zijn gezin.
Een vrouwtje veroveren doet zo’n haan door te pronken met zijn prachtige veren. Dat gedrag krijgt zo’n pauwenhaan al heel vroeg aangeleerd. Je moet pronken, je moet je van je mooiste en beste kant laten zien. Want zo hoort dat. Zo maak je het in je leven.
Zo verging het ook de groene pauwenhaan in dit verhaal. Hij woonde op een boerderij en was wat schuw. Toen zijn staart voor het eerst groeide, was hij ongelooflijk trots. Hij bleek een heel bijzondere pauw te zijn. Met een prachtige staart. Die hadden de andere pauwenhaantjes ook. Dat maakte hem dus niet zo speciaal. Het was eerder iets in zijn houding. In zijn gedrag. De andere pauwen keken naar hem op. Hij leek wel geboren om hen te leiden. Ze keken naar hem met ontzag, maar zonder vrees. Hij leidde, maar kon ook goed luisteren. Dat deed hij heel oprecht.
Al die bewondering ontging de pauw zelf natuurlijk niet. Hij genoot zichtbaar van de aandacht. En van het pronken met zijn veren. Op een dag was er een klein jongetje op bezoek bij de pauwen. Die zag onze jonge groene haan pronken en probeerde een van zijn prachtige veren te bemachtigen. In zijn haast om te ontsnappen aan die grijpende kinderhandjes, bezeerde de pauw zijn poot. Hij schreeuwde. Zoals pauwen dat wel meer doen tijdens het pronken. Alleen niet helemaal zo. Toch ging de schreeuw op in de andere boerderijgeluiden. De pauw vermande zich snel.
Hij verloor die dag niet alleen een paar van zijn mooie veren. Zijn trots werd gekrenkt en zijn poot gebroken.
Maar hij was een pauw en pronken zou hij. Hij was meer vastbesloten dan ooit. Hij zou geen zwakte tonen, maar met geheven staart door het leven gaan. Door de snelle blik waarmee de meesten kijken, zag hij er ook nog precies hetzelfde uit. Hij was nog steeds een bijzondere pauw. Een statige en ongenaakbare pauw met prachtige veren. Veren die hij vanaf nu enkel nog zou gebruiken waarvoor ze bedoeld waren. Hij zou er het mooiste pauwenvrouwtje mee veroveren en het mooiste jong krijgen. En dat zou hij beschermen. Iedereen die te dicht in de buurt kwam, schrok hij af met zijn indrukwekkende staart.
Hij maakte het op de boerderij. Had het mooiste vrouwtje, de prachtigste veren, de luidste schreeuw. Alleen wie heel goed keek, zag dat de pauw een beetje mankte. Alleen wie verder keek dan de ogen in zijn prachtige staart, wie keek naar zijn echte ogen, kon zien dat er een groot, gekwetst hart schuil ging achter die façade. Een hart dat overliep van liefde voor zijn jong. Een jong dat hij zo beschermde dat hij het afschermde. Afschermde van al die liefde.
De pauw had een mooi leven weten uit te bouwen, ondanks zijn mankepoot. Hij had een mooi beeld van zichzelf gevormd. Zijn prachtige staart hielp daarbij en die liet hij maar al te graag zien. Het voelde veilig en comfortabel om te pronken. Ook met zijn jong pronkte hij zeer graag. De andere hanen luisterden graag naar zijn verhalen wanneer hij vol trots over haar praatte. Ze zagen hoe hij oplichtte op die momenten. Hoe hij even niet meer mankte. Want natuurlijk wisten ze dat wel. Maar waarom zouden ze hem daarmee confronteren. Ze konden nog altijd op hem rekenen. Hij bleef bijzonder.
Ze zagen helaas ook de afstand tussen de pauw en zijn jong. Die weliswaar veilig was achter de prachtige staart van haar vader, maar hem daardoor ook moeilijk kon bereiken. Hij schermde buitenstaanders, maar ook zichzelf af. Zelf had ze niet zo’n staart, dus ze begreep dat pronkgedrag niet altijd. Ze zag hoe andere pauwen zacht en aaibaar waren wanneer ze die veren lieten zakken. Haar eigen vader deed dat zelden in haar nabijheid.
De andere pauwen zagen het gebeuren en voelden mee met het jong dat ongewild van de liefde van haar vader werd afgeschermd. Ze namen zich voor haar vanaf nu een na een de verhalen van haar vader te vertellen. Ze zouden haar laten weten hoe trots hij op haar was. Hoe vaak hij over haar en haar eigen jongen vertelde. Zij zouden doen wat de bijzondere pauw die ze zo bewonderden niet kon.